woensdag 16 maart 2011

Martin Bril


Ik kom graag in de provincie Groningen, maar ik moet dat altijd maar weer uitleggen aan mensen die er niet graag komen, of sterker: er nooit zijn geweest. En iedere keer als ik het dan uitleg, kom ik in de problemen – want wat is het nou precies dat mij zo trekt?
Ik denk: de leegte.

Dit zeg ik niet, hoewel het me past als een jas, dit schrijft Martin Bril in zijn laatste boek Jongensjaren.
Ik was gisteren in V&D, zag dit boek liggen, open het op bladzijde 11, hoofdstuk Het Hoge Land en lees die zin.
Onmiddelijk besluit ik het boek te kopen, dwars tegen alle afspraken met mezelf in, dat ik voorlopig geen boeken meer koop. Het is net als een stukje chocola, niet te weerstaan.

Ik kocht veel te veel boeken, ik kan geen boekwinkel inlopen zonder iets te kopen. Maar boeken zijn duur en de boekenkast is vol. Ik nam me voor alleen een boek er in als er een boek uit gaat. Dat ging een tijdje goed, ik verkocht via Boekwinkeltjes.nl en Marktplaats boeken die ik graag kwijt wou, het leverde totaal wel zo’n honderd euro op. Maar nu kan ik van de meeste boeken die ik heb geen afstand doen.
Ook mag ik van mezelf geen nieuwe boeken kopen, behalve als ik boekenbonnen heb. Ik kijk altijd wel eerst op de genoemde sites, en heb al vaak voor een paar euro gevonden wat ik zocht.

Met dit boek van Martin Bril, is het net als met die reep chocola, ik wil ik er heel lang mee doen, dus lees ik het niet in een keer uit, zoals ik voorheen meestal deed: Ik had een nieuw boek, bij mooi weer ging ik op een bank in de tuin bij de kerk hier zitten, anders thuis op de bank en las en las en vergat de hele wereld om me heen.
Dit verhaal gaat over zijn jeugd, over zijn oom Albert, de broer van zijn grootvader. Het is zo prachtig geschreven, ik zou het wel helemaal hier neer willen zetten, maar dat mag/hoort niet.
Nog een stukje:

Ik vertel dit omdat een landschap in een mens gaat zitten. Oom Albert wás het noorden van Groningen: de terpdorpen, de stompe, korte kerktorens, de lange smalle wegen, de horizon aan het einde van vers geploegde akkers, het meanderende water van het Reitdiep, de spoordijk waarover de oude diesel op en neer naar Roodeschool ging, de meeuwen achter een ploegende trekker, de wind, de eenzaamheid, de vette klei, de stugge gereformeerdheid, het harde werken – oom Albert had het allemaal in zich.

Het zijn drie dingen die me raken, het verhaal zelf, de beschrijvingen in de tekst die ik gelijk voor me zie, omdat ik daar ook was èn het feit dat Martin Bril dit schreef toen hij al ziek was.
In dit verhaal schiet je in de lach en krijg je een brok in je keel.

Aan de overkant lagen nog een paar gehuchten met prachtige kerkhoven. De bijbehorende kerken staken met hun korte torens pront af tegen de hemeltergend blauwe lucht. Het was ijskoud, maar ik was thuis. Op de oude dodenakker van Wittewierum werd ik begroet door kraaien, en onwillekeurig vroeg ik me af hoe koud het in de grond zou zijn, in de grond waar doden zijn die dit landschap met zich hebben meegedragen tot ze er weer deel van gingen uitmaken. Het zal er warmer zijn, denk ik, want hoe leeg het landschap ook is, het is nooit onherbergzaam, nee, het is open.

Martin Bril stierf in april 2009.

Wittewierum, 29 januari 2011 (zie blogarchief)